zomer ‘19

Voor bij de koffie: de verzamelde zomerverhaaltjes 😎

3 juli

De puk gaat op danskamp. In de paasvakantie probeerde ze al eens een circuskampje uit. Wekenlange anticipatie. Crisisonderhandelingen, want de gelegenheid noopte tot het aantrekken van een broek. Ik wed dat topdiplomaten de stiel oefenen op vierjarige prinsessen die een pantalon aanmoeten. Mil-jaar. Op het eind trok de puk, gehesen in een vloekende avant garde outfit, naar het circuskamp. Moeder was een beetje zenuwachtig. Ik heb één of twee talentjes die ik met wat geluk genetisch kan doorsluizen, maar een benijdenswaardige grove motoriek is er daar geen van. De puk heeft behalve wapperende ledematen een aangeboren branie, waardoor de spoedafdeling altijd nabij voelt. Op weg naar de sporthal toeterde het kind, nog niet gehinderd door enige ondermijnende zelfkennis, dat ze tegen het eind van de week vast op een bal zou kunnen lopen of toch minstens uit een kanon springen.

Toen ik die middag het kind weer ging ophalen, stonden de kleuters in een luidruchtig soort rijtje klaar om een oefening te doen: van de bok op de trampoline springen en dan opveren en koprollen op een dikke blauwe mat. En hop. In een flits stond ik weer in een soortgelijke zaal halverwege de jaren negentig. Kleedkamerblues. Sloggi-toestanden om het halfwassen lijf en een muffe semi-witte zak van een t-shirt met schoollogo die nooit gewassen werd. En iedereen had een crème-deodorant in een stick die ik sindsdien nooit meer gezien heb. Het was een soort sportonderwijs met biepertests en handstanden dat er vooral op gericht leek om je voor altijd van elk gevoel van waardigheid en alle goesting om te bewegen af te helpen.

Twintig jaar later zwaaide puk dat ik moest kijken. Sprong met zwier van de bok. Riep tegen de circusleerkracht die wou helpen bij de koprol dat hij daar mee op moest houden. Veerde tig keer op de trampoline. En hop. Nose dive op de blauwe mat en dan op je buik verder schuiven. Bij deze een familietraditie. Moeder kromp prompt een beetje in elkaar, maar dat was voorbarig, want het kind was superfier. Op het toonmoment mocht puk zwaaien in een slingerdoek en een schoteltje op een stokje balanceren, dat er steeds afviel en weer opgeraapt werd. Ze mocht een hoge gouden hoed op en ze glom van trots. Want ze had ook over een touw gelopen, dat op de grond lag. Moeder had weer schrik voor niks. Dat kind sport zo graag. Kleuters gaan sowieso amper spontaan op een stoel zitten als je ze laat doen. Die sedentaire levensstijl die ons collectief de duvel aandoet lijkt verdacht op aangeleerd gedrag. Dus leert moeder zichzelf af om “amai, puk, jij kan dat goed” te willen zeggen. Want amai, dat ziet er plezant uit, puk. En moeder wil ook op danskamp.

4 juli

Portret van moeder die des ochtends bij de deur van de crèche staat te luisteren of de baby -please gooood- gestopt is met huilen, want anders, echt ze meent het echt he, hangt ze heel haar carrière -allez, job, maar carrière klinkt beter- aan de wilgen en dan kan heel die godvergeten zelfontplooiing de boom in en dan moeten ze op één of ander manier zo ook maar zien toe te komen want aargh.

5 juli

Portret van moeder die des avonds naar huis rijdt met de opgepikte baby. Die zat te spelen toen ik binnen kwam. Als hij me ziet begint hij te huilen en met dat ene beentje dat nog niet echt mee wil kruipt hij zo snel hij kan naar me toe, alsof ik weer zou weggaan als hij zich niet haast. En terwijl er in mijn borstkas een middelgrote atoombom afgaat, til ik hem op want hij kan nog niet springen anders zou hij het doen. Als een aapje klampt hij zich aan me vast. Begraaft zijn snuit in mijn schouder. Veegt en passant tranen en snot aan mijn mouw. Lacht me dan kraaiend toe alsof alles goed is op de wereld. Met mijn andere hand neem ik een zakje aan met een melkrestje en het boekje met overzichtje van eet-, slaap-, speelmomentjes. Ik overloop de dag met de vaste verzorger. De baby die maandenlang vrolijk naar de crêche kwam, heeft het lastig. Het is niet leuk. Wel fijn dat niks wordt verbloemd of weggewuifd en dat we samen bedenken hoe we best de zomer overbruggen. De baby hupt en piept van plezier als ik hem in het fietsstoeltje zet. Terwijl ik de gordeltjes vastklik, denk ik een stuk of duizend dingen over baby’s en kapitalisme en dat het allemaal toch niet veel zotter moet worden en hoe baby’s toch echt geen uitgangspunt zijn van hoe we de dingen regelen en hoeveel meer prioriteit kinderopvang zou moeten krijgen en de mensen die het doen want bij god hoe doen ze het en afwisselend: ben ik eigenlijk wel een goede moeder en ben ik eigenlijk nog wel een feminist en aaargh. En dan rijden we. En de wind waait. Het is stil op straat zoals het alleen is als het gesneeuwd heeft of op hete namiddagen als deze. En de baby zucht. Aaaahhh. En ik zucht terug. En hij zucht terug. En zo zuchten we helemaal tot thuis.

6 juli

Zaterdagochtend 7 uur. Volgens het weekendprincipe van de eerste wakker, gaan we naar de bakker. De baby als een warm brood tegen me aan. Het is nog fris en niemand is op behalve de vogels en wij. Ik wijs naar ons, in de ramen die voorbijkomen. Ik las dat de baby pas binnen een half jaar zal weten dat wij het zijn.

Ik zwaai.

Hij zwaait.

“Dada” zegt ie, sinds een week of twee.

En het is -behalve misschien de roep van een vlucht Canadese ganzen bij herfst, daarover wil ik nog discussiëren- het mooiste geluid op de wereld.

7 juli

Op stap met de puk van vier. Moeder is way underdressed. Bij een passerende ambulance roept het kind met de handen over de oren: “de ambiance mag tuta tuta zeggen, zodat de auto’s opzij gaan, anders worden de mensen nog zieker en moeten ze overgeven!”

8 juli

Moeder leerde de baby highfiven en dat hebben we dus volgens een conservatieve schatting al zeventienhonderd keer gedaan vandaag.

11 juli

De joengelen erfden een speelhuisje van neefjes en een nichtje die, terwijl ik even de andere kant op stond te kijken, opeens tieners geworden zijn. Oh, de vreugde. Hele kolonies knuffels worden er in en uit gesleept. Door het raampje wordt een bloeiend handeltje in takkensoep en zandijsjes gedreven. De baby wil vooral met deuren en ramen wapperen en hangend aan de vensterbank koppig blijven staan. Moeder zoekt het evenwicht tussen ver genoeg uit het zicht zitten om niet heel de tijd op visite gevraagd te worden en dichtbij genoeg om de conversatie af te luisteren.

“Jij mag er niet uit”, zegt puk tegen de baby, “Jij zit in het gevangennest.”

20 juli

Portret van de baby, de bezem en al moeder heur ajuinen.

21 juli

marée basse liefde

22 juli

23 juli

De zon zakt roze in de zee en ik kreunend in de zetel. Probeer te negeren dat de baby er nog klaarwakker uitziet. Puk ligt met uitgestrekte ledematen en zoute wangetjes te slapen. Dertig jaar geleden. Zelfde zee. Zelfde duinen. Sponsen broek vol zand. Plastieken sandaaltjes vol zand. Koninkrijk vol zand. En een roze samsonpet. Een Fischerprice radio. Cassetje van Clouseau. Emmertjes vol dode krabben. Elke zomer een nieuwe schup, een rode of een blauwe, omdat die van vorig jaar verroest was. Uitgerokken jokarirekkers. Tutters uit de sjiekenbak. Donald Duckstrips. Een paarse bmx. Omgegespte rolschaatsen die voor geen meter vooruitgingen. Schaafwonden met pleisters vol zand. Tienduizend jaar zeuren om eens in een gemotoriseerd gocarreke te mogen en toen het eindelijk een keer mocht keihard tegen de stoep geknald. Gekneusd schaambeen. Nóóit meer gezaagd. Of toch niet daarover. Bunkers vol prikkeldraad en gebroken glas. Meliparkbootjes. In de telefooncel op de hoek bellen naar meme. Soep gaan kopen met een casserole aan een camionetje met een bel. Optredens op de dijk van het soort Vlaamse vedetten dat ze vandaag niet meer maken. Calippo’s uit de frigobox van een uitgebuite tiener die zich kromgetrokken over het strand sleepte. Voor de zekerheid toch nog eens proeven van de zee. Een mix van zand, zeewater en zonnecrème in uw ogen wrijven. Wit zand dat zo warm geworden is dat het pijn doet. Kruis van je zwembroek vol zand. Bad vol zand. Omvallen in een bed vol zand. En ik besef nù dat mijn single mama dat allemaal faciliteerde. En al dat zand opveegde, bij wijze van vakantie. Moeder toch ❤️

24 juli

Categorie dingen die meteen ontaarden: tekenen met puk. Na drie minuten vliegt de eerste stift de kamer door. Zeggen dat je veel moet oefenen als je vlot wil kunnen tekenen is buiten het geduld van een vierjarige gerekend. Of toch de onze. Een hittegolf helpt situaties zelden vooruit en deze ook niet. Dus het kind laat het tekenen over aan moeder die al veel geoefend heeft en begint te doen waar ze zo ook al wel goed in is: orders geven. In dit geval:

“Mamaaa! Een dinosaurus! Met veel tanden! Die door de stad loopt want hij gaat een ijsje eten. Ik ga de schuppen doen! Mamaaaa! Tekuneun!”

Het beest en zijn schubben staan nog geen minuut op papier of het is al van:

“Jaaaa! En nu gaat hij in de draaimolen! En hij wil op een leeuw zitten! Mamaaa! Tekun dan!”

Moeder, die door de band genomen graag tekent maar geen tyranosaurussen op leeuwen in caroussels, wordt gered door de baby die zichzelve wakker jengelt.

Puk krijgt vader in het vizier die naar de tour ligt te loeren.

“Wanneer ga jij eens meedoen met de koers papa?”

27 juli

Categorie dingen die nooit teleurstellen: puk die naar de tour kijkt, met vader die steeds een tikkeltje wanhopiger vraagt of puk niet moe is en toch geen middagdutje zou gaan doen.

“Jaaaa! Fietseeuun! Snelleur! Maar papaaa? Wie gaat er winnen? Waarom wint de gele altijd? Komaan de roze! Zijn er ook paarse? Zijn er ook meisjes die meedoen? Ik wil dat de roze wint! Of de paarse! Of de rode! Papaaa? Fietsen ze zo snel als wij naar school?”

31 juli

Hittegolf. Dat kan gezelliger, vindt de baby. En prompt ontwikkelt hij 40 graden koorts en wil hij alleen nog op mij liggen. Dat is -euh- warm. Killing me softly met dat plaklijfje. En zo doen we de kraamtijd nog eens over. Een jaar later lijkt hij slapend op mijn schoot nog altijd vooral uit lijfje te bestaan. Onmogelijk zachte wangetjes. Een melkkalfje in een rompertje. Heel de dag drinken en hangen. De wereld weer piepklein. In de zetel een beetje liggen zijn. Hier. Nu. Baby’s zijn koningen van de mindfulness. Ik ben bijna verdampt van de warmte, maar wel instant onthaast. Zowaar een half boek gelezen. Fictie zelfs.

Er valt veel te zeggen over moedergevoel, over wat er van aan is en wat aangepraat wordt omdat het in dit of dat ideologisch kraam past. Een bevriende huisarts peperde me in dat mijn aanvoelen bij koorts klinisch relevanter is dan de cijfers op de thermometer. Dus we wachten nog wat. Na vijf dagen met nog altijd een gloeiend kooltje op mijn arm google ik toch maar een kustdokter. Het is een fysische wet dat de pukken alleen ziek zijn in het weekend of als we een heel eind van huis zijn. De zeearts sluit oren en longen uit als mogelijke brandhaarden en geeft twee zakjes mee om urine in op te vangen. Ik moet het aanraden aan eenieder die een uitdaging zoekt: probeer eens babypipi in een zakje te krijgen.

Drie vruchteloze zakjes later, op dag zeven, trekt de koorts even onverklaard weer weg. Het kleverige biggetje hupt van mijn schoot. Kruipt weg in zijn kenmerkende stijl met één slepend knietje en een voetje in bijtrekpas. Met een blik waarin verbetenheid en fanatisme aan elkaar grenzen op naar alle dingen waar hij niet mag aankomen. Kijkt me grijnzend in de ogen en probeert recht te wiebelen. Op z’n spekbeentjes.

2 augustus

Ik hijg met baby op de rug en armen vol zonnezeil, zwemtas en handdoeken de duin over richting zee. Eens alles opgezet plof ik op een matje dat al onder het zand zit. De baby, vastberaden om alles uit die eerste zomer aan zee te halen, stopt een handvol strand in zijn mond. Puk galoppeert met een emmertje door een plas. Het is marée basse. Ik kijk naar de lijven rondom mij. Gefêteerde babyplooitjes. Sappige kleuterbeentjes onder een aandoenlijk vooruitstekend buikje. Daarnaast de moeders die in een herkenbare beweging hun bikinibroekje nog eens recht trekken terwijl ze naar de golven lopen. Niet dat het scheef zat.

Dat is nog eens een verloren paradijs. De tijd dat zomer gewoon zomer was en geen kwaadaardig aangekondigd bikiniseizoen. Alsof het een natuurfenomeen is, zoals de dagelijkse files, voorgelezen na het weerbericht. Het strand gewoon het strand en geen slachthuis voor je zelfvertrouwen. En een zwempak nog een zwempak. Ik weet nog dat ik er eentje aan had met Minnie Mouse, toen ik al slecht in mijn vel zat.

De puberteit was nog lang niet in zicht toen dat lijf al als een booswicht voelde en eten een troost die er geen was. Er volgden decennia op een achtbaan tussen overeten afgewisseld met niets meer eten en alleen maar roken of andere onzin. Ik ben verslavingsgevoelig als een rockster maar de runner’s high kreeg ik nooit te pakken. Dus ik jogde tien kilometer en ik haatte elke minuut. En mezelf, want nooit woog ik licht genoeg om me bevrijd te voelen, dus gaf ik over tot ik nog zo weinig mogelijk bestond. Het duurde nooit lang of ik gooide me weer op eten, zoals het einde op de wereld.

Ik kijk naar de puk die appelsienenborsten onder haar badpak stopt en ik vraag me af wat ik voorleef. Een paar dagen terug vroeg ze waarom ik mijn oksels aan het scheren was, want meisjes hebben daar toch geen haar? Vier jaar is blijkbaar genoeg om vanalles in je kop te steken. Ze vraagt waarom ik dat doe, met die make-up. Ik heb geen bevredigend antwoord. De bruinen-zonder-zon op mijn glow-in-the-dark-witte benen heeft ze nog niet opgemerkt. Onder mijn ogen krijgt ze de eerste noties mee van de science fiction waarin we beland zijn. Ik vraag me af hoe lang het duurt voor ze doorheeft dat je het – hoe je er ook uitziet- nooit kan halen van je gefotoshopte zelf.

Vandaag staat er, als ik het zou checken, een getal op mijn weegschaal waardoor ik vroeger onmiddellijk weer in een killerdieet zou crashen. Plooien check. Buikje check. Niet eens een post-baby-body, want ik heb het heel lang. Maar ik weet nu: wat ik echt kwijt moet, hardnekkiger dan eender welke kilo, is de aangewreven haat. Het is absurd hoe radicaal het klinkt om tegen jezelf te zeggen dat je zo ook mag bestaan.

Puk kruipt op mijn schoot en vraagt met een prikkend vingertje of er nog een baby in mijn buik zit. Nee lieverd, zeg ik, dat is gewoon mijn buik. Oh, zegt ze, ik heb wel tien baby’s in de mijne. Kijk maar. Honderd! En ze maakt hem bol.

4 augustus

Portret van moeder die bij hittegolf gecoinceerd zit onder een koortsig kind. Dat is au fond zo erg nog niet. Stuck onder een cherubijn van het genre waarmee Michelangelo al eens een kerkplafond pimpte, lees ik een boek. Ik vond het -terug- in de kast van mijn ouders. Op de binnenkant van de kaft staat naast mijn naam “Paasvakantie 1999”. Ik zat in het vierde middelbaar.

Curieuze vijftienjarigen moesten het toen hebben van: 1) de middenkatern van een illuster meidenblad dat Fancy heette

2) de zaterdagavondfilm op een nieuwe commerciële zender die altijd net à point was op het moment dat je ouders thuiskwamen

3) nieuwsberichten over de Clinton-affaire die door mijn moeder zo streng gecensureerd werden dat er geen lol meer aan was (waardoor ik later pas besefte dat er niets leuks aan was)

4) internetprentjes die aan een dermate meditatief tempo op het familiecomputerscherm verschenen dat ik ze – de stress niet waard- halverwege voor bekeken hield.

Op de achterflap van “A widow for one year” van John Irving wordt scabreusheid beloofd. Ik zocht in mijn prismawoordenboek op wat dat betekende en begon prompt aan mijn eerste grotemensenboek.

Twintig jaar later probeer ik me teruglezend voor te stellen wat ik dacht toen ik hem voor het eerst las. Onbegonnen werk. Ik ontdek een cruciale verhaallijn over moederschap die ik niet onthouden had. Ik herken sommige passages, geheel toevallig liefdesscènes. Ik moet ze vaak herlezen hebben, maar ze zeggen me nog weinig.

Moet zijn dat een mens onverhoeds toch aan wat scabreusheid gewoon raakt. Ik frons om het ambivalente vrouwbeeld in het verhaal van de schrijver die vaak een feminist genoemd werd omdat hij schreef over thema’s als abortus en seksueel geweld. Niet dat ik er toen de vinger op had kunnen leggen, maar ik keek wel even op toen een dierbare leerkracht me in het vijfde middelbaar de eerste van vele Jeanette Wintersons toestopte. In het zesde: Wolkers, Mirabeau, Waters, Cremer, Nin. Daarna liet ik de zaken over aan luidop lezende lieven.

Ik kijk naar de slapende onschuld op mijn schoot en ik vraag me af welke boeken ik voor hem ga laten slingeren, later.

6 augustus

Categorie dingen die er idyllisch uitzien op de foto achteraf. Het uur is strategisch vroeg en het weer is onaangenaam genoeg om dagjestoeristen thuis te houden. De zeedijk is leeg op enkele hondeneigenaars na die onuitgeslapen voortgesleept worden door hun blaffende viervoeter die op de meeuwen jaagt die de vuilbakken leeg schranzen. Bij de gocarverhuurder kiest puk loyaal hetzelfde paardje als de vorige keer, dat uitvoerig geaaid wordt en stro toegestopt krijgt. Het beest kijkt lichtjes benauwd wanneer ze zich in het zadel hijst. Moeders voorstel om voor vertrek nog eens te oefenen met de rem wordt op oogrollen onthaald. Een mens wordt om de oren geslagen over de terrible twos maar over vierjarigen hoor je nooit wat, moppert moeder bij zichzelf.

Kleuters blijken heftiger wezens dan moeder zich herinnerde. Het ontwikkelen van een eigen persoonlijkheidje gaat gepaard met uitbarstingen die wel eens doen wanhopen of je ook teveel karakter kan ontwikkelen. Onze vierjarige heeft het Calimeropunt bereikt waarop het bestaan een festival van oneerlijkheden is. Zo is het godvergeten onfair dat moeder wel mag opblijven, dat de baby nog een baby is en de kleuter niet of dat andermans ijsje nog niet op is. Het is nogal wat, zoveel stuitend onrecht. En een klein hoofdje als een lavalamp waarin niets van zelf gaat liggen.

Het stalen ros is gelukkig nogal een log ding dat joggend nog net bij te houden is. De baby in de daverende buggy slaapt prompt een halfuur langer dan gewoonlijk. Moeder krijgt een halve hartverzakking telkens een nietsvermoedende wandelaar de kleine ruiter der apocalyps kruist, die tussen de bloembakken slalomt waar de schepen van toerisme een klein vermogen voor uitgegeven moet hebben. Op de achtergrond glijdt de dierbare lelijkheid der Vlaamsche kustarchitectuur voorbij. Tussen inspiratieloze nieuwe blokken staan nog wat oude pareltjes te wachten op de onvermijdelijke sloop. God zegene de tijd dat je appartementen met zicht op de grijste aller zeeën nog zonder een zweem van ironie Valparaiso, Brasilia en Calypso kon dopen.

Halverwege haar dagdroom over verloren splendeur beseft moeder dat een halfuur voorbijging. Diep ontgriefd brengt puk het paardje terug naar de stal en zet uit volle borst een boehoe-het-is-niet-eerlijk-dat-het-al-gedaan-is in. Moeder pakt puk op en probeert iets dat ze afgekeken heeft van een vriendin die de kost zou kunnen verdienen als kleuterfluisteraar:

“Dat vind je lastig he, dat het voorbij is.”

“Ja”, foetert puk.

Stilte.

Dan, waarschuwend: “Maar volgende keer ga ik nog eens hoor! En dan ga ik zo hard!” en ze galoppeert naar ons huurappartement in de building Manhattan.

8 augustus

Portret van moeder die nu eens eindelijk op tijd was gaan slapen om te proberen wat slaap in te halen se.

1 september

Iets met een eind en mooie liedjes. Ik weet niet hoe het met u zit maar ik heb sinds circa 1989 een bloedhekel aan de laatste dag van de grote vakantie. Die hangt sinds mensenheugenis aaneen van ongelezen boeken, niet uitgevoerde plannetjes (Watou, ie-der jaar opnieuw), het idee dat het morgen winter is en sinds een jaar of vier: geknaag dat ik meer had moeten genieten van die dagen met de kinders, die schier eindeloos leken. Getver.

Maar morgen, dan gloren nieuwe jaargetijden, geuren de versgeslepen potloden, mogen alle kastanjes vallen, blader ik op de trein door alle kiekjes van al die pukken in het zand en dan, volgens een betrouwbare natuurwet, krijgt heel die zomer gouden randjes.

Tot genoegen! Hier of op de socials!

Geef een reactie

Pingbacks & Trackbacks