Nog snel – voor dit bizarre jaar om is- mijn persoonlijk archiefje aanvullen. Beginnende bij de zomer 🙈
Hoop dat het intussen erg goed met u gaat ❤️❤️ take care
11 juli

De kinders en ik zijn op midweek staycation in mijn ouderlijk huis, waar ze met vereende krachten mijn ouders uitputten, die stug blijven ontkennen dat ze moe zijn. Puk heeft boevensoep gebrouwen. Die kadert in een lik-op-stuk-beleid dat ik nog ergens van ken. Ik zie mezelf dertig jaar terug, driftig roerend in een pot met modder en besjes. Dat gifdrankje zette ik vervolgens aan de voordeur, hopend dat De Heks het voor ze enig kwaad kon aanrichten ad fundum zou binnenkappen en ter plekke zou doodvallen. Puk probeert iets gelijkaardigs met De Boef. Ik kom er niet achter waarom die precies gevaarlijk is en sta er op uit te leggen dat mensen soms stommiteiten doen of geen andere oplossing zien, dat ze daarom nog geen boeven zijn. Waarna het kind zuchtend opkijkt en ik voorlopig nog even inslik dat ook de meest doortrapte slechteriken niet standrechtelijk vergiftigd moeten worden.
De dagen glippen voorbij, zoals zomerdagen doen. De kinders rennen na het avondeten met hun bavet nog om door de tuin. Ik probeer de voorbij denderende pijamaatjes vast te leggen op foto, maar ze laten zich niet vangen. Ik bedenk me dat de puk nu op een leeftijd is dat ze dingen zal gaan onthouden. Ik hoop dat ze vergeet dat ik daarstraks weer stond te roepen. Ik probeer me te herinneren of mijn moeder ooit riep. Opeens is het weer dertig jaar geleden, zit ik na het avondeten achter op haar fiets. We rijden door de zoemende velden achter ons huis. De lucht is geel. Ik verzamel een kleverig veldboeket, wadend door de netels. Mama zegt dat je klaprozen niet moet willen plukken. Dat het plezier zit in er naar te kijken. Je kan ze toch niet bijhouden.
13 juli

Het was half juni en na een paar geflipte coronamaanden was de puk eindelijk weer op school. Het peultje wachtte geduldig af tot we ons weer enigszins in een schijn van normaliteit genesteld hadden. En ontwikkelde toen op één uur tijd onverklaarbaar hoge koorts, compleet met stuipen. Hij bleef verder zijn stuiterende, vrolijke zelve maar gloeide als een kooltje. De volledig ingepakte arts van het wijkgezondheidscentrum begreep er ook niets van. We kunnen niet zeggen dat we ons verveeld hebben met die test, maar corona was het niet. Dus wachtten we af. Toen hij na vijf nachten oververhit fuiven op het bed, opeens toch slapper en bleker werd gingen we naar het ziekenhuis.
Daar vond de kinderarts een beginnende longontsteking, net op die plek waar de puk drie jaar eerder hetzelfde had. En zo zaten we midden in moeders drukste werkweek van het academiejaar drie nachten op de pediatrie. Wat niet gaat dat gaat niet, dus moeder dacht niet meer aan morgen en smeet haar werk aan de kant. Na enkele uren aan het infuus was de kleine geheel opgekikkerd en niet meer te houden in die kleine kamer op de nagenoeg lege gang, waar de verpleegkundigen zich afvroegen waar alle blindedarmontstekingen toch gebleven waren. Het peultje werd verwend met extra aandacht. Ze haalden elk truukje boven om hem toch maar niet te moeten bevechten. Maar hij wilde nergens van weten en verzette zich totterdood tegen elke stethoscoop.
We lagen dicht tegen elkaar te dampen, Tiktak bingend. Nog steeds -ietwat psychedelische- wereldklasse. In de nieuwe afleveringen uit 2019 zit een diversiteit van peutertjes die moeder op de Vlaamse tv nog nooit eerder zag. Samen knaagden we op worteltjes en appeltjes uit ons koffertje. In het ziekenhuis genees je toch eerder ondanks dan dankzij het eten. Er zijn weinig plekken waar zo duidelijk wordt wat vaak overblijft als voeding niet veel mag kosten. Het peultje vond de kapotgeraffineerde puddinkjes allemaal héérlijk, dat spreekt. En hij begon ook steeds meer te spreken, over olifanten vooral. Het waren eigenlijk drie gestolen dagen, zoals je daar alleen beleeft als je kindje niks ergs heeft. En moeder snoof de zegeningen op en die typische babygeur van ‘m, die het meest geconcentreerd is in dat nekje, waar die pluishaartjes beginnen.
16 juli

Portret van het peultje ter herinnering aan zijn stofzuigerobsessie. “To! To! “ krijste hij opeens bij het thuiskomen van de crèche (in plaats van “Mama!”. Moeder probeert het te vergeten). Het ding moest elke dag even aan en werd affectief van kamer naar kamer gesleurd. Op een mooie dag pleurde vader het kind dat niet meewou op wandeling samen met de stofzuiger in de bolderkar en iedereen leefde nog lang en gelukkig. De stofzuiger moet de liefde delen met de bezem, de zwabber, de fietspomp, de vloerwisser en de aftrekker. Als het maar grote zwaaiende tuigen zijn. (Allemaal huishoudelijke apparaten, denkt moeder goedkeurend, ligt vast aan mijn doeltreffende genderbewuste opvoeding. Kuch.)
ANYWAY. Het peultje werd twee vandaag. De tijd vliegt met jou, jij kleine vrolijke knuffelbig. Moeder dommelt terwijl ze dit schrijft (je mag wat werken aan je slaappatroon) (en het huis is ook voldoende gesloopt). Je bent verrukt over alles en verrukkelijk op jezelf. Och, met u wil ik nog duusd nachten op blijven en breek het kot àf als het moet ❤️
17 juli

Portret van de puk tijdens mogelijk het langste uitbeeldspelletje sinds de metingen. Het kind liep paars aan maar weigerde stug tips te geven terwijl moeder elk dier opsomde waar ze ooit vaag van gehoord had.
Op het eind gaf moeder het op.
“Ik ben een regenbooooog!”
Gij zijt zó hard een regenboog pukkie. Ge moest ns weten ❤️💚🧡🖤💙💛💜🤍🤎
19 juli

“Een girahaaaf!” – puk (5 jaar en tweehonderdvoudig kampioen uitbeeldertje)
20 juli

Marée basse forever.
We hebben onze strandjutters amper in hun zonnewerend zwempak gehesen of ze stuiven naar de eerste plas en gooien zich erin. Snuit eerst. Krijsend van de pret en rollend door een paar centimeter zeewater hangen ze binnen de minuut vol zand en wier. Moeder heeft zich neergelegd bij de fysische wet die bepaalt dat er op zo’n momenten steeds een contrastkleuter in de zeer nabije buurt is. Die staat dan in een hagelwit zomerjurkje een contemplerend teentje in het water te dopen, starend naar de onze die in de modder jubelen alsof ze een religieuze ervaring meemaken. Er moeten er vanalle soorten zijn, denk ik, terwijl ik voor de zekerheid toch even fantaseer over hoe dat zou zijn om ingetogen, vlekkeloze kindertjes bij te hebben, gewoon eens voor een dagje ofzo. Ik knik al bijna verontschuldigend naar de hagelwitte moeder als ik zie dat ze me zo genereus toelacht dat ik denk dat ze misschien even stond te fantaseren over een wild modderzwijntje, gewoon eens voor een dagje ofzo.
22 juli

De zakkende avondzon.
De pastelkleurige lucht.
De warme wind
waait het zand over het strand.
De zeemeeuwen.
De ruisende golven.
De aalscholver die zijn vleugels droogt op een paaltje in de verte.
De geur van zonnecrème en zoute zomer.
De kindertjes.
Hun langgerekte schaduwen.
De vlieger en zijne steert.
En het oor-ver-do-ven-de geschriek:
“NEEEEEE !! MIIIIIIJJJJJJN! MIIIIIJJJJJJJN! WEEEEEEN!”
gevolgd door:
“Nu mag ik hem weer vasthouden! Ik heb maar keikort gemogen en hij mag heeeel de tijd! WEEEEEEEN !”
Aaah, de idylle.
27 juli

Portret van puk die onder het oefenen met de fiets even pauzeert om te ontploffen en de spanning er af te gooien. Vader hijst het loodzware bicycletje in z’n nek en wacht geduldig tot ze niet meer met rust gelaten wil worden. De lucht is grijs en lauw en de zee ook. Moeder duwt een slapende buggy over de dijk en bedenkt hoeveel mensen ze het toewenst, om zo eens goed te mogen roepen terwijl er iemand je fietsje bijhoudt. Dat dat even de wereld is. En straks een ijsje.
28 juli

Een nieuwe zomer aan dezelfde zee. Zelfde zeil op het zelfde strand. Zelfde kind in dezelfde draagzak. Hij weegt een paar kilo meer dan vorig jaar en ik een paar minder, dus ik hijs ongeveer hetzelfde gewicht over de duin. Maar ik voel me wel wat lichter. Misschien omdat het die paar kilo’s waren die ik eraan gebinged had tijdens moeilijke maanden. Laat ons zeggen dat we na twee veldproeven kunnen zeggen dat ons huis een zonniger plek is als er niét net een baby geboren is. Nu is die alweer twee en boemelt het treintje weer. Bricolage joh, zo’n kerngezin.
Enfin, dus ik voel me wat lichter. Misschien ook gewoon omdat het lijkt of je met elke gram minder wat meer mag bestáán. Ik vraag me bij elk complimentje wat ongemakkelijk af of je meer iemand wordt als er minder van je is. Puk zit in een plas zeewater lichtjes blauw aan te lopen. Ik sta op met een handdoek en weersta de drang om mijn short goed te trekken. Voor mij loopt mijn schaduw over het zand. Nog voor je verhaal, altijd dat lijf en nog voor dat lijf, altijd het verhaal dat we rond lijven brouwen. Ik kijk naar de kleuter en ik vraag ik me af hoe ze naar zichzelf kijkt. Of ze kijkt.
Ik meen me te herinneren dat ik het nog veel te druk had met de boel gewoon te belichamen, toen een pestkop mij dik noemde. Ik was het meest nog verbaasd, want ik had nog niet echt naar mezelf gekeken. Het heeft mijn blik gericht. En toen moesten alle tienerkliekjes, damesbladen en makeoverprogramma’s nog komen. Er zal vast wel een theorie uit de evolutionaire psychologie voorhanden zijn om te toeteren dat al dat taxeren van lijven in termen van te dik, te dun, te rimpelig, te groot, te klein, te wobbelig niks met onrecht te maken hoeft te hebben, maar die zal me er niet van weerhouden vurig te wensen dat de volgende generatie niet hoeft op te groeien met die shit. Puk komt er aangerend en ik vang ze met de handdoek. Vijfentwintig heerlijke kilo’s (en een extra kilo zand).
1 augustus

Marée basse. Het peultje, net twee, dendert door een geultje zeewater. Hij is aan het koken, met een schepje in twee emmertjes.
“Ete make! Mmm kekker!”
Om de haverklap moet hij een twintig meter verder -want daar is het beter blijkbaar- nieuw nat zand halen.
Moeder staat erbij met haar enkels in de ondiepe plas en kijkt naar de wegschietende garnalen die zich uit de voeten maken voor de kleine kok die aankomt met nieuwe vuistjes vol.
“Mama?” vraagt hij, terwijl hij voorbijloopt, in een surfshirt van zus dat veel te groot is.
“Ja vriendje?”
“Mama?”, glimlacht hij tevreden, terwijl hij in de zandpot roert.
Het is geen vraag. Ik moet niets doen. Gewoon daar staan.
“Ja hoor”
“Mama?”
“Ja, ik ben hier bij jou he.”
En ik denk: wow, ik ben er echt. Hier en nu. Al zeker een uur aan niets bijzonders meer gedacht.
“Kijk”, zeg ik, “daar loopt een heremietkreeftje”
“Beesje”, zegt de mindfulnessmeester van 90 centimeter.
20 augustus

Juli.
“Pom, mama! Pom!”, kraait het peultje en trekt mij mee.
“Ik kom, vriendje”.
Hij loopt met zijn spekvoetjes over de muurtjes die de terrassen van de zeedijk omranden. Terwijl ik hem als een vliegtuigje van muurtje naar muurtje til, herinner ik me lijfelijk hoe het was om daar te lopen op dezelfde omheining, die vreemd genoeg grotendeels gespaard bleef van de bouwwoede. Ik weet zonder kijken welk het volgende muurtje is en waar ik er eens ben afgedonderd. Hij hangt over mijn arm, alsof hij zo meer evenwicht heeft. Misschien leun ik eerder op hem, denk ik schuldig, in deze godvergeten zomer van dit godverloren jaar.
Drie keer per dag vraag ik me af hoezeer de wereldbrand al smeult. Drie keer per dag corrigeer ik mezelf. Dat weinig tijden een rozentuin waren voor de mensen die zich er door moesten ploeteren. Dat ik bij de laatsten ben die moeten klagen, dat er van míj́n leventje vast nog wel wat overblijft, ook na de technocraten, de trumps en de recessie. Dat pessimisme geen optie is, gezien de kinderen, van ons of van een ander. En dan snuif ik even heel hard aan zijn babykrullen en halverwege tussen vertederd en existentieel bezorgd zing ik voor de honderd miljoenste keer het liedje van daar komt papa olifant, terwijl ik niet probeer te denken aan dat ene artikel over die dode kudden in Botswana.
Augustus
We zitten in onze tuin, waar het ongeveer tien graden koeler is dan in Brusselse woontorens, waar het dus minder deert dat de kust nog wat verder geprivatiseerd wordt. En nog weegt de hitte lood. De krant staat vol hyperbolen. De kindjes hebben in geen dagen kleren gedragen. Ze spetteren kraaiend in de bijbelse wolkbreuk die (alleen) ons koertje twintig centimeter onder water zet. Rijden achter elkaar aan op een autootje en een driewieler. Ik maak glimlachend een foto als ze de vlinderstruik passeren en besef dan – als een hoop vallende bakstenen- dat ik geen vlinders zie. En maar hier en daar een bij. Where have all the insects gone? Toen ik klein was, moest je met je mond toe fietsen. Ik kijk naar de kroost en denk allerlei dingen die echt niet helpen.
Het is avond en de tuin tsjirpt. Ik probeer op te zoeken of dat mag bemoedigen en hoeveel krekels in zo’n orkest zitten maar ik kan de juiste zoektermen niet vinden. Misschien maar best. Ik maak het peultje duidelijk dat iedereen al slaapt behalve hij. Ik duw mijn neus tegen zijn wangetje en luister naar dat hoge stemmetje, waarmee hij zijn wereldje opsomt,
“Mama dodo. Apie dodo. Osjant dodo. Webra dodo. Kokodel dodo. Koetje dodo. Paadje dodo. Eendje dodo. Pipje dodo. Vachtwager dodo. Stofzuiger dodo. Zonnetje dodo. Boemetje dodo. Beesje dodo.”
terwijl ik de mijne even klein probeer te maken.
31 augustus

Eind juni
De prinses en haar gevolg gaan naar de winkel. De zon schijnt. De lucht is blauw. Het kind huppelt. De zomer wacht.
31 augustus
Op één dag lijken de seizoenen gekanteld. Moeder heeft een trui aan en masseert haar slapen in een stoel op de Korenmarkt. Draaimolenmuziek teistert onveranderlijk de trommelvliezen. Op de eens zo ontzagwekkende caroussel zit de puk met opgetrokken knieëen in een autootje gepropt. Even later plukt ze -trefzeker als een kikker die een mug opslokt- de ooit zo ongrijpbare flosj uit de lucht. Tijdens haar zelfverworven extra ritje zie ik ze concentratieloos aan het roer van een piratenbootje draaien.
Kleuter af. De boekentas voor het eerste leerjaar- een paarse glitterende abominatie- staat klaar. Binnenin een etiketje waarop ze met trillende vingertjes haar naam geschreven heeft. En een tekening voor de nieuwe juf.
Moeder kijkt naar dat grote kleine kindje, dat door haar lengte sowieso altijd ouder geschat wordt. Puk kijkt dromerig voor zich uit in een vliegtuigje dat steeds trager gaat. Geen zomer geleden moest je blijven kijken omdat ze wilde zwaaien elke keer als ze voorbij kwam . Het ritje is voorbij en waar ze destijds krijsend van de paardenmolen losgerukt moest worden stapt ze nu rustig van het trapje. De dagen in roze hoepelrokken zijn geteld, denkt moeder, die opeens geld wil geven om te blijven zitten voor nog tig toertjes op de molen. Maakt niet uit hoe luid.
Puk vraagt of we naar huis gaan en tegelijk valt haar blik op iets achter mijn rug en ze stuift me verrukt voorbij. Ik draai me om en zie dat de meneer die bellen blaast er weer aan begonnen is. “Kijk mama!” roept puk en probeert ze schaterend te laten knappen op haar hand. En moeder zwaait elke keer ze voorbij komt.
tot genoegen hier of op de socials en zo 🤗